woensdag 13 juni 2007

plakkerigheid met veren

Ik rij op de driemerenweg.
Er rijdt een gezinnetje voor me in een Atos. Das zo’n raar hoog autootje, alsof het een invalidewagen is.
Moeder, dochtertje, zoontje en de vermoedelijke vader zit achter het stuur.
Een gemoedelijk tafereeltje. Met het gezinnetje onderweg.
Mama die dr tas onderste boven keert en na vijf minuten zich over de stoel heen naar achter keert om het meisje een zakdoekje aan te reiken.
Ze zal wel iets plakkerigs hebben gegeten.
Zo zijn kinderen.
Altijd zeuren om plakkerigheid, en dan krijgen ze het, en dan naderhand zeuren dat ze plakken.
Ja dat heb je. Plakkerigheid geeft af. Een wijze les.
Maar er van leren… ho maar.

Terwijl ik het tafereel gade sla maakt de Atos een ongelooflijke zwieper.
Van links naar rechts! “HOEI!” denk ik terwijl ik verbaasd ben dat ie niet omvalt.
“Misschien hebben ze ruzie in de auto. En dat is heul gevaarlijk heb ik reeds op jonge leeftijd geleerd van Bert en Ernie.
Geen ruzie in de auto. Want daar schiet je niks mee op.
Want met ruzie in de auto, gaat het rijden slecht en zit je zomaar ergens tegen op.”
Als de auto is uit gezwiept en aan de linkerkant van de weg is beland komt het liedje abrupt tot een einde.
Ik kijk recht in de ogen van meneer eend.
Hij staat midden op de weg.
Ik twijfel. links? rechts? rechtdoor?
Wat moet ik.
Ik werp een blik in mn buitenspiegel, achteruitkijkspiegel, voorruit.
Eend.
Terwijl ik twijfel. Zie ik dat de eend ook twijfelt.
Hij waggelt naar links. Naar rechts. Naar links.
We nemen allebij dezelfde keus.
We komen elkaar tegen op de linker weghelft.
Eend kijkt me wanhopig aan.
Ik kan niks meer doen.
Ik roep dat het me spijt.
Ik doe mn ogen dicht en houd mijn adem in.
Ik hoor een boeink.
Ik kijk in mn achteruitkijkspiegel en zie hoe Eduard ellendig over het koude asfalt stuitert.
Veren vliegen in het rond en komen dwarrelend naar beneden.
Tranen schieten in mn ogen.
Bij het volgende rode stoplicht staat de Atos voor me.
Mama keert zich om en kijkt me aan.
Ze zegt iets. Als synchroonzwemmers draaien de kinderen zich om en kijken me aan.
Papa kijkt in zn achteruitkijkspiegel.
Tranen rollen over mn wangen.
Het stoplicht gaat weer op groen.
Gedurende 10 minuten blijven de kinderen me met meedelijde in hun ogen aanstaren.
Ellende schept een band.
Ik ga rechtsaf.
Zij linksaf.
“Dag mensen die een kort moment m’n leven met me hebben gedeeld.
Dag Eduard.
Het spijt me.
Echt.”

Ik hoor sirenes en zie een politie-auto en ambulance voorbij rijden.
In gedachte zie ik dat de weg met linten wordt afgezet.

Op kantoor maken we grapjes.
Ik opper dat ik eigenlijk terug moet om mn eend te halen.
Ik heb hem tenslotte zelf gevangen.
Dan mag ik hem opeten, vind ik.
Van de veren kan ik wellicht een leuk kussentje opvullen.
Alleen nog een recept voor sinaasappelsaus zien te vinden.

We besluiten dat het het beste is dat ik vanmiddag op de terugweg maar even stop om bloemen neer te leggen.
Misschien staan de krijtstrepen nog op de weg.



Misschien moet ik bij alle doodgereden dieren bloemen leggen.
Miscchien moet ik de weg veranderen in een bloemenzee.

Morgen ga ik lopend naar mn werk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten